Nieuwe aanwas voetbalvandalen? Twee nieuwe onderzoeken
Otto Adang en Henk Ferwerda
In het jaarverslag over het seizoen 1999/2000 signaleerde het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme dat er zich een verjonging onder aangehouden voetbalsupporters aftekende. In zijn onderzoek naar de rellen in Rotterdam na afloop van het kampioenschapsfeest van Feyenoord in 1999 wees het COT op een "nieuwe aanwas" van jonge en gewelddadige hooligans. Deze signalen hebben recent tot twee onderzoeken geleid: een onderzoek naar de opkomst van hooligans bij Feyenoord door het COT in opdracht van de gemeente Rotterdam en een landelijk onderzoek door IVA-Tilburg in opdracht van het ministerie van VWS.
Rotterdamse Hooligans
Het rapport "'Rotterdamse' hooligans. Aanwas, gelegenheidsstructuren, preventie" (van der Torre & Spaaij, 2003) is gebaseerd op interviews met 18 Feyenoord supporters en in totaal 31 vertegenwoordigers van bestuur, justitie, politie, Feyenoord, jongerenwerk en horeca. Daarnaast zijn wedstrijden bezocht, alsmede kroegen en discotheken. Ook werden politiegegevens geraadpleegd. Het rapport besteedt achtereenvolgens aandacht aan harde kern-hooligans, hooligan-aanwas en gelegenheidsstructuren en eindigt met een hoofdstuk over preventiestrategieën. De onderzoekers concluderen dat de "oude" harde kern aan betekenis heeft ingeboet en dat andere typen hooligans zijn opgekomen. Ze onderscheiden vier typen hooligan-aanwas op basis van een (ideaaltypisch) onderscheid tussen tijdelijke en duurzame aanwas en tussen (bijna) groepen en categorieën. Bij de "slagorde" wordt de harde kern tijdelijk aangevuld met jongvolwassenen die een hooliganverleden kunnen hebben, terwijl het bij "gelegenheidshooligans" gaat om een categorie jongeren/ jongvolwassenen met begrensde clubbinding die op spanningen en mogelijke ongeregeldheden afkomen. "Jongerenkern en volgers" vormen een meer duurzame vorm van hooligan-aanwas: het gaat daarbij om jongeren/ jongvolwassenen die status nastreven via hooliganisme. Bij "offenders" zou het gaan om een categorie jongeren/ jongvolwassenen met lage gewelddrempels. Bij alle vier de typen spelen gelegenheidsstructuren een belangrijke rol. De auteurs wijzen onder andere op situatiegebonden selectieprocessen, relkansen en groepsdynamische processen. Op grond van hun typering en gesignaleerde gelegenheidsstructuren doen de auteurs in totaal 41 specifieke voorstellen voor de preventie van voetbalgeweld. Daarbij komen veel al bekende maatregelen als informatieverzameling en –analyse (ook op niet-voetbal domeinen) aan de orde. De auteurs sluiten hun rapport af met wat zij een "gelegenheidsmodel" voor voetbalgeweld noemen, dat als hulpmiddel bij de risico-inschatting gebruikt kan worden. De inventarisatie van factoren die van invloed zijn op het ontstaan en de escalatie van voetbalgeweld (de "gelegenheidsstructuren") biedt praktische aanknopingspunten. De indeling in verschillende typen aanwas is voor discussie vatbaar maar in aanleg interessant. Nader onderzoek zou aan het licht moeten brengen hoe belangrijk (ook kwantitatief) de verschillende typen in de praktijk zijn. En het is de vraag in hoeverre een indeling in categorieën recht doet aan een dynamiek waarbij “wanna-be’s” deel gaan uitmaken van een “harde kern” met daaromheen “meelopers”.  Problematisch is ook dat iedere categorisering (of het nou gaat om supporters of om wedstrijden) al snel een eigen leven gaat leiden, waardoor maatwerk in de aanpak eerder belemmerd dan bevorderd wordt.

De bal of de man?
"De bal of de man? Profielen van verdachten van voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit" (Bogaerts e.a., 2003) is een merkwaardig rapport. De inhoud rechtvaardigt de titel niet en past niet bij de doelstelling van de onderzoekers: "Onderzoeken van risicofactoren in relatie tot gewelddadig en/of crimineel gedrag, bij verdachten die door de politie zijn aangehouden ter zake voetbal gerelateerd geweld." De onderzoekers hebben 86 van in totaal 157 verdachten die in de eerste helft van het seizoen 2002 – 2003 zijn aangehouden rond 16 voetbalwedstrijden van 9 clubs in het betaalde voetbal nog op het politiebureau geïnterviewd. In feite zijn maar 30 van de 86 geïnterviewde verdachten aangehouden voor een geweldsdelict (openlijk geweld, mishandeling, tabel 4.2). Vaker ging het om personen die "beledigingen uitten richting de politie, baldadig waren, vuurwerk afstaken of bij zich hadden, of waarbij onrechtmatigheden of wapens werden aangetroffen." Toch hebben de auteurs het door het hele rapport over de geïnterviewden als “geweldplegers”.
Het wordt nog merkwaardiger (zeggen we ook als betrokkenen die samen met collega voetbalonderzoekers in een eerder stadium een onderzoeksvoorstel naar de nieuwe aanwas bij VWS hadden ingediend). Het onderzoek is namelijk verricht ter uitvoering van een toezegging van de staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer dat nader onderzoek zou plaatsvinden naar de nieuwe aanwas van met name jeugdige vandalen. De Tweede Kamer heeft reden om ontevreden te zijn, want wat blijkt? Het rapport gaat helemaal niet over de nieuwe aanwas! (de gemiddelde leeftijd van de geïnterviewden was 24 jaar en 6 maanden). En ook niet over de achtergronden van de "harde kern" (een aanvullende onderzoeksvraag). In plaats daarvan pretenderen de onderzoekers een representatieve groep onderzocht te hebben. Ze wijden een heel hoofdstuk aan de representativiteit van hun gegevens en concluderen dat de groep geïnterviewden representatief is voor de 'arrestantenpool' van de negen in het onderzoek betrokken clubs, binnen de onderzoeksperiode. Dat is wel een heel gekwalificeerde representativiteit, en zelfs die is aanvechtbaar. De onderzoekers gaan daarbij helaas niet in op de vraag hoe algemene conclusies over voetbalgerelateerd geweld getrokken kunnen worden enkel op basis van gegevens van aangehouden voetbalsupporters (een bekend probleem bij onderzoek op basis van politiegegevens). Wie wel en niet wordt aangehouden rond een voetbalwedstrijd hangt van veel factoren af. “Harde kern” supporters weten vaak uit handen van de politie te blijven terwijl de nieuwe aanwas niet altijd “aanhoudingswaardige” overtredingen en misdrijven pleegt.

De methodologische problemen gaan nog verder: van de verdachten waaraan medewerking is gevraagd heeft 95 procent toegestemd om aan een interview met een van de onderzoekers mee te werken. Dat is een hoge respons, maar helaas blijkt later in het rapport dat ongeveer de helft van de respondenten geen antwoord gaf op een groot aantal vragen. De auteurs maken niet duidelijk of het vooral de geweldplegers waren die weigerden te antwoorden, en dat beperkt de waarde van hun analyses aanzienlijk. Op mogelijke ethische aspecten van de gevolgde werkwijze gaan ze ook niet in.

De eerste drie hoofdstukken van het rapport bevatten de resultaten van een literatuuronderzoek. Vervolgens gaan de onderzoekers in op methodologische aspecten. Van de geïnterviewde verdachten zijn ook achtergrondgegevens verzameld in politieregisters. Daarnaast hebben de onderzoekers ook bij enkele wedstrijden observaties verricht, maar "Vanuit veiligheidsoverwegingen en om geen extra last te veroorzaken, bleven de onderzoekers bij zware risicowedstrijden op het politiekantoor." Na hun methodologische verantwoording beschrijven de auteurs vervolgens de context waarin geweld plaatsvond bij de in het onderzoek betrokken wedstrijden. De wedstrijd waarbij zich de grootste ordeproblemen voordeden in de onderzoeksperiode is in het onderzoek overigens niet meegenomen. In de volgende vier hoofdstukken komen de eigenlijke resultaten van het onderzoek aan bod, op basis van uit de interviews verkregen gegevens en door het CIV aangeleverde achtergrondinformatie over de geïnterviewden, zoals criminele antecedenten.

De onderzoekers stellen zelf vast dat "de onderzoeksresultaten in grote lijnen overeenkomen met hetgeen uit de beschikbare literatuur naar voren komt omtrent uiteenlopende risicofactoren." Die constatering is juist: het onderzoek heeft absoluut niets nieuws opgeleverd. De enige potentieel interessante bijdrage van het onderzoek is gelegen in de aanzet voor een ontwikkeling van profielen om risico's (van recidive) te taxeren. Gezien de methodologische problemen kan aan de resultaten van de analyse echter weinig waarde worden gehecht. Op grond van hun resultaten onderscheiden de auteurs drie risicogroepen: laag, medium en hoog. Bij de laag risico-groep is geen sprake is van geweldsantecedenten of meerdere andere risicofactoren (23 procent). Dat blijken de jongste aangehoudenen te zijn. Bij de medium risico groep is sprake van weinig risicofactoren in combinatie met antecedenten, of van meerdere risicofactoren zonder dat men eerder is aangehouden door de politie (33 procent). Deze verdachten zijn wat ouder. De oudste aangehouden verdachten vallen in de categorie personen met een hoog risico: er is sprake van (voetbal gerelateerde) geweldsantecedenten en van meerdere andere risicofactoren (44 Procent). Met andere woorden: "Potentieel risico is minder aanwezig in de jongste groep dan in de oudste groep." Hoe verrassend is het dat bij oudere aangehouden verdachten de kans groter is dat ze al ooit eerder door de politie zijn aangehouden?

"De bal of de man" is dus geen onderzoek naar de "nieuwe aanwas" geworden, geen onderzoek naar "de harde kern" en zelfs geen onderzoek naar "geweldplegers bij voetbalwedstrijden". Diverse conclusies die de onderzoekers trekken staan los van de gegevens die ze verzameld hebben, zoals: "Uit het onderhavige onderzoek komt naar voren dat het voetbalgerelateerde geweld steeds meer los lijkt te zijn komen staan van de traditionele context van de voetbalwedstrijd." (p 153). Uit het feit dat de gemiddelde leeftijd van de geïnterviewden 24 jaar en zes maanden was concluderen de onderzoekers dat "nieuwe aanwas" helemaal niet bestaat!

De koppeling tussen de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen van het onderzoek is nog zwakker. Met de aanbeveling dat een meer individuele en dadergerichte benadering gevolgd zou moeten worden, liften de onderzoekers handig mee op bestaande ontwikkelingen: hun eigen gegevens bieden onvoldoende aanknopingspunten voor zo'n aanbeveling. De auteurs maken niet duidelijk waarom de daarbij behorende risico-inschatting door het CIV plaats zou moeten vinden (en niet beter op lokaal niveau zou kunnen gebeuren). De auteurs vestigen hun hoop verder vooral op het strafrecht: van strafrechtelijke stadionverboden met meldingsplicht, strafrechtelijke hulpverlening, geldboetes en leerstraffen verwachten ze veel heil. Enige praktijkkennis had hen wellicht wat voorzichtiger gemaakt: zo gaan veel verdachten in beroep tegen een strafrechtelijk stadionverbod en is er daardoor geen sprake meer van lik op stuk. Dat is nu net het interessante van het civielrechtelijk stadionverbod.

Voetbalgerelateerd geweld is vooral een maatschappelijk probleem, of in de woorden van de onderzoekers: "Het voetbalgerelateerde geweld wordt op dit moment nog teveel benaderd vanuit de gebeurtenissen tijdens en rondom de voetbalwedstrijden". Met die boodschap legt dit onderzoek de bal vooral bij politie en justitie, en bijvoorbeeld niet bij voetbalclubs, de KNVB of de opdrachtgever, het ministerie van VWS.
Nieuwe aanwas?
Hoe zit het nu met die nieuwe aanwas? Het is daarbij van belang onderscheid te maken tussen diegenen die ongeacht hun leeftijd deel uit gaan maken van groepen geweldplegers (nieuwe hooligans) en groepen jongeren tot een leeftijd van maximaal 14-15 jaar die zich met hun afwijkend gedrag manifesteren bij voetbalwedstrijden (jonge toekomstige hooligans). Geen van de twee onderzoeken maakt dit onderscheid. Het CIV heeft in zijn laatste jaarverslag de leeftijdsopgaven van voorgaande jaarverslagen gecorrigeerd. Het percentage aangehouden 12-18 jarigen is in het seizoen 2001/ 2002 gedaald tot 17% (het –gecorrigeerde- hoogtepunt in de afgelopen jaren was 26%). Het CIV concludeert nu: "Kijkend naar de cijfers is duidelijk dat het negatieve aandeel van de jeugdige supporters aan het afnemen is." Geen problemen met aanwas dus? Die conclusie is voorbarig. Ook het CIV baseert zich slechts op informatie over aangehouden verdachten en het is ook hier de vraag of we met deze registraties een beeld kunnen krijgen van harde kern of nieuwe aanwas. Voetbalgerelateerd geweld bestaat in Nederland sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw. Degenen die nu voor problemen zorgen zijn echt niet dezelfden van toen. "Instroom" en "uitstroom" (rekruten en afzwaaiers) zijn onderdeel van een voortdurend proces. Als we willen weten hoe dat proces werkt, en welke factoren betrokkenheid van nieuwe geweldplegers bevorderen, zijn gerichte analyses nodig met een lange-termijn perspectief. De aanzet van het COT, met al zijn beperkingen, kan daarbij van nut zijn. Het IVA-rapport daarentegen kan maar beter zo snel mogelijk vergeten worden.

© Otto Adang & Henk Ferwerda
(deze bespreking verscheen eerder in Het Tijdschrift voor de Politie, 11 (2003)

Besproken:
Bogaerts, S., A.C. Spapens & M.Y. Bruinsma (2003) De bal of de man? Profielen van verdachten van voetbal gerelateerde geweldscriminaliteit, IVA Tilburg, Tilburg

Van der Torre, E.J. en R.F.J. Spaaij (2003), 'Rotterdamse' hooligans; Aanwas, gelegenheidsstructuren, preventie. Kluwer, Alphen aan den Rijn.

Onderzoekprogramma Geweld - en Gevaarbeheersing in Conflictsituaties
Onderzoekprogramma Geweld- en Gevaarbeheersing in Conflictsituaties