Omgaan met potentieel gevaarlijke conflictsituaties:
op zoek naar goede werkwijzen bij de politie

© Otto Adang & Nicolien Kop
(dit is de samenvatting van een in juni 2005 gepubliceerd artikel in het Tijdschrift voor Veiligheid en Veiligheidszorg, 4, 3, 36-45)


Onderzoekprogramma Geweld- en Gevaarbeheersing in Conflictsituaties
Het onderzoek "Omgaan met conflictsituaties" is een zoektocht is naar "goede werkwijzen" in de aanpak van lastige, potentieel gevaarlijke conflictsituaties in de basispolitiezorg. Met conflictsituaties worden in dit onderzoek een drietal specifieke interacties bedoeld. Namelijk interacties tussen 1) psychisch gestoorden en de politie, 2) jongeren en de politie, en 3) in uitgaansgebieden. Deze drie typen conflictsituaties worden in de literatuur als bijzonder risicovol aangemerkt (o.a. Timmer 1999).  Een goede werkwijze is in dit onderzoek geoperationaliseerd als een werkwijze die bijdraagt aan een veilig en verantwoord politieel optreden (Adang & Timmer, 1998, 2002). Veilig, dat wil zeggen met zo weinig mogelijk fysieke schade voor politie en burgers, inclusief verdachten. Een "goede werkwijze" zal daarmee ook effectief zijn in de zin dat (verdere) escalatie voorkomen wordt. Verantwoord, dat wil zeggen: proportioneel, subsidiair en legitiem. Overwegingen van efficiëntie zijn van secundair belang. Als theoretisch uitgangspunt is het model van Ajzen (1991) gehanteerd waarin een agent zijn attitude, de sociale norm en de waargenomen gedragscontrole bepalend zijn voor zijn gedragsintentie en het daadwerkelijke gedrag. Zo bepalen bijvoorbeeld stereotyperingen en vooroordelen van een agent het gedrag ten aanzien van burgers. Door de sociale norm (collega's waarmee de noodhulp wordt gedraaid en 'regels' die er vanuit de politieorganisatie zijn) kan bepaald gedrag worden bevorderd of afgeremd.  De mate waarin gewenst gedrag in daadwerkelijk gedrag kan worden omzetten wordt gezien als de waargenomen gedragscontrole.  Het onderzoek richt zich op de politiële aanpak in interactie met psychisch gestoorden, groepen (allochtone) jongeren en in uitgaansgebieden. De volgende onderzoeksvragen staan centraal. 1) Welke aanpak(ken) hanteert de politie met betrekking tot de verschillende typen conflictsituaties, en 2) welke (elementen uit de verschillende) manieren van aanpak zijn te identificeren als "goede werkwijzen?"

Resultaten

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat voor de politiële aanpak van lastige, potentieel gevaarlijke conflictsituaties wel degelijk uitgangspunten te formuleren zijn. De gang van zaken in uitgaansgebieden geeft aan dat de combinatie van een duidelijk beleid, gerichte inzet van competent en gemotiveerd personeel en afspraken met derden in de vorm van convenanten zijn vruchten afwerpt. In ander verband blijkt ook het bestaan van bijvoorbeeld een "protocol huiselijk geweld" praktisch bruikbare handelingsvoorschriften op te leveren, die agenten ondersteunen wanneer zij met lastige keuzes of situaties geconfronteerd worden. En hoewel het waar is dat geen twee situaties gelijk zijn, is het mogelijk een aantal "type-situaties" te onderscheiden, die (met variaties) steeds weer terugkomen en het leeuwendeel van de (potentiële) conflictsituaties vormen. Bij de onderzochte conflictsituaties gaat het om het volgende:

M.b.t. psychisch gestoorden
- overlastsituatie in de publieke ruimte;
- overlastsituatie in een woning of pand;
- hulpverlening aan een verward/ gestoord/ suïcidaal persoon;
- opsporen, aanhouden en terugbrengen van een psychiatrisch patiënt.

M.b.t. de omgang met groepen (allochtone) jeugdigen
- bekeuring/ waarschuwing in het kader van "zero tolerance" beleid;
- overlastsituatie in de publieke ruimte.

M.b.t. het optreden in horecagebieden
- vechtpartij op straat;
- problemen aan de deur van een horecagelegenheid;
- bekeuring in het kader van "zero tolerance" beleid (bijvoorbeeld voor wildplassen).

Het is mogelijk om voor dergelijke typesituaties handelingsregels te formuleren (bijvoorbeeld in de vorm van een bejegeningprofiel) op basis van geformuleerd of te formuleren beleid. In het schema op de volgende pagina worden (in spreektaal en telegramstijl) een aantal relevante do's en don'ts samengevat. Op een abstracter niveau kan een viertal centrale dimensies worden onderscheiden in de handelingsregels, namelijk:
1. de mate van controle over de situatie,
2. de wijze van communicatie,
3. de mate van respect,
4. de manier van afhandeling.

Uit het onderzoek blijkt helaas dat agenten over het algemeen weinig planmatig te werk gaan en relatief weinig gebruik maken van de mogelijkheid om vooraf extra informatie te verzamelen. Afspraken over hoe een concreet geval wordt aangepakt, worden er tussen de betrokken agenten meestal niet gemaakt. De samenwerking gaat schijnbaar “vanzelf”. In dat verband is het opvallend dat agenten die meer met elkaar samenwerken vaker elementen uit de doel-aanpak analyse toepassen dan agenten die minder vaak met elkaar samenwerken. Incidenten worden vaak ten onrechte als op zichzelf staande gebeurtenissen behandeld, waarbij maar beperkt gebruik gemaakt wordt van beschikbare informatie. Ook blijkt uit het onderzoek dat er weinig debriefing plaatsvindt: niet over specifieke incidenten en niet in het algemeen over de aanpak van lastige conflictsituaties. Zoals uit het onderzoek blijkt, leven er wel tal van opvattingen over wat "goede werkwijzen" zijn. Zolang agenten daar met elkaar niet over communiceren kan er vanzelfsprekend geen gedeelde opvatting ontstaan over wat een goede werkwijze is en kunnen er geen handelingsregels geformuleerd worden.

Tot slot, dit onderzoek maakt duidelijk dat de sleutel voor goede werkwijzen gelegen is in een aanpak die potentieel gevaarlijke situaties minder als op zichzelf staande gebeurtenissen behandelt, waarbij handelingsregels geformuleerd en gecommuniceerd worden voor te onderscheiden type situaties. Het onderzoek maakt ook duidelijk dat er in dat opzicht nog veel winst te behalen is in de praktijk. Politiekundige intervisie is daarvoor essentieel, maar het stimuleren van een professionele attitude blijkt weerbarstig, mede als gevolg van het "split-second syndroom".