Rellen in Den Bosch
twee rapporten over wat volgde na een dodelijk schot

Otto Adang

Op zaterdagochtend 16 december 2000 treedt de politie in Den Bosch op naar aanleiding van een burenruzie. Bij dat optreden wordt een bewoner in zijn huis door een politieagent neergeschoten. De man, Pierre Bouleij, overlijdt kort daarna. Het schietincident en het overlijden van de man vormen de opmaat voor een keten van gewelddadige incidenten. Woede en verontwaardiging over het politieoptreden (en later die dag over het verbod van de voetbalwedstrijd FC Den Bosch  VVV) vormen het motief voor een groeiende groep vrienden en personen die zich verbonden voelen met de overleden harde kern supporter van FC Den Bosch om nog diezelfde ochtend politiemensen aan te vallen (met 20 personen), aan het eind van de middag vernielingen in het centrum van Den Bosch aan te richten en de ruiten van het stadhuis in te gooien (met 50 tot 100 personen) en vroeg in de avond brand te stichten, vernielingen aan te richten en de politie aan te vallen in de Graafse wijk (vanuit een groep van ongeveer 300 personen). Het doel van de geweldplegers lijkt gelegen te hebben in het uiting geven aan woede en verontwaardiging en het "terugpakken" van de politie. De daarop volgende avonden laaien in dezelfde wijk na het invallen van de duisternis weer rellen op: het motief lijkt deze avonden echter niet gelegen te hebben in woede of verontwaardiging, maar in een behoefte aan vermaak. Een relatie met het schietincident was er niet meer, de deelnemers kwamen uit Den Bosch en omgeving met als specifiek doel om de politie uit te dagen en de gelegenheid tot rellen uit te buiten. Pas als de politie op de vierde avond vroegtijdig massaal aanwezig is, wordt de cyclus doorbroken en vinden er geen nieuwe rellen meer plaats.

Interne evaluatie
Meerdaagse rellen zijn zeldzaam, rellen in Den Bosch zijn ongebruikelijk, het geweld (of de dreiging) tegen de politie is op diverse momenten heftig geweest: er is onder andere met molotovcocktails gegooid, er is een vuurwapen gesignaleerd. Genoeg reden om de gebeurtenissen nader te analyseren en te kijken welke lessen er te trekken zijn voor de toekomst. In opdracht van de korpschef van het politiekorps Brabant- Noord is een interne evaluatie van het politieoptreden uitgevoerd door drs. A.A.M. Horrevorts van HMS management in Den Haag. De evaluatie is intern in de zin dat hij is gebaseerd op gesprekken met medewerkers van het politiekorps Brabant-Noord. Het is logisch en goed dat de politie Brabant-Noord expliciet op zoek is gegaan naar leermomenten en een evaluatie heeft laten opstellen. Het is een stokpaardje van me, maar dat zou veel vaker moeten gebeuren, en niet alleen als het uit de hand is gelopen. Gerichte evaluatie zou veel nadrukkelijker een standaard onderdeel van grootschalig optreden moeten zijn en de organisatie en aanpak van grootschalige optredens zou een vast onderdeel van de NKP-audits moeten zijn. Maar dat terzijde. De interne evaluatie heeft de titel "Ervaringen en lessen" meegekregen. Het is jammer dat de auteur hier en daar de verleiding niet heeft kunnen weerstaan een beoordeling te geven. Op die manier lopen "leren voor de toekomst" en "oordelen" door elkaar heen, en dat is in de praktijk vaak een belangrijke belemmering voor een transparante evaluatie. Zo is het vanuit een "leeroptiek" onnodig, en ook niet zo interessant, om de beslissing de wedstrijd FC Den Bosch  -  VVV geen doorgang te laten vinden, achteraf als "terecht" te bestempelen. Niemand kan zeggen of een andere beslissing positiever of negatiever had uitgepakt. Veel interessanter is het om vast te stellen op welke wijze de beslissing tot stand is gekomen, welke overwegingen daarbij expliciet een rol hebben gespeeld, met welke mogelijke gevolgen rekening is gehouden, hoe en met wie er over de keuze is gecommuniceerd, etc. Met andere woorden: wat is er allemaal voor nodig om in een dergelijke situatie een weloverwegen en verantwoorde beslissing te nemen en wat voor professionele criteria spelen daarbij een rol? Wat dat betreft is er nog een hoop werk aan de winkel, want het Referentiekader Conflict  en Crisisbeheersing is niet meer dan een eerste aanzet voor de ontwikkeling van professionele criteria.

De evaluatie beschrijft de gebeurtenissen en besteedt specifiek aandacht aan de voorbereiding op grootschalig optreden in Brabant-Noord in het algemeen, de bestrijding van de ongeregeldheden in december, de organisatie van de informatiepositie, de opsporing van daders en enkele algemene onderwerpen. In het evaluatierapport worden 26 heldere conclusies getrokken. Oefening van commandanten, structurering van de interne organisatie, duidelijkheid over verantwoordelijkheden, een goede structurering van de informatiepositie en analyse, goede briefings en debriefings en het gebrek aan mobiliteit van de Mobiele Eenheden worden niet voor het eerst als belangrijke aandachtspunten benoemd. Goede ervaringen zijn opgedaan met het investeren in opsporing en het gebruik van videoapparatuur daarbij, waardoor relatief veel aanhoudingen verricht zijn. Het wordt niet met zoveel woorden genoemd in de evaluatie, maar het blijkt lastig te zijn de aard van snel opkomende ongeregeldheden, die veranderen qua deelnemers, motieven en doelstellingen, goed in te schatten en de strategie van het politieoptreden daar op af te stemmen.
Aanbevelingen
De evaluatie eindigt met 15 aanbevelingen, onderverdeeld in aanbevelingen voor het korps Brabant-Noord, aanbevelingen voor de politie in het algemeen en aanbevelingen ten behoeve van de lokale driehoek. Vooral de aanbevelingen voor de politie in het algemeen zijn interessant en leveren huiswerk op voor onder andere de portefeuillehouder conflict- en crisisbeheersing van de Raad van Hoofdcommissarissen en het Expertisecentrum Conflict- en Crisisbeheersing in oprichting. Ik noem er een paar:
- in samenspraak met andere korpsen moet worden nagegaan hoe de ervaringen en leerpunten uit (de evaluatie van) het optreden ten goede kunnen komen van andere korpsen;
- er moet een discussie gevoerd worden over samenwerking tussen verschillende politieregio's zodat snel een adequate en doeltreffende commando-organisatie in het leven geroepen kan worden (een nieuwe vorm van de geïntegreerde staven uit de jaren tachtig?);
- er is een landelijk standpunt nodig over ME-eenheden die flexibeler kunnen optreden.

Ik zou er nog een aan willen toevoegen. In Den Bosch was de communicatie tussen de politie c.q. de overheid en betrokkenen tijdelijk verstoord. Pas na een dag is er een gesprek met de familie van het slachtoffer van het schietincident en met supporters van FC Den Bosch, waar eerdere communicatie met betrokkenen over de redenen om de voetbalwedstrijd te verbieden en over de behoefte van de familie aan publiek rouwvertoon van nut had kunnen zijn. Het is begrijpelijk dat op zo'n moment de communicatie verstoord of afwezig is en situaties waarin het moeilijk is om met elkaar te communiceren (bijvoorbeeld omdat de politie als "de vijand" gezien wordt), zullen zich in de toekomst zeker vaker voordoen (en niet alleen in Den Bosch). Juist in gespannen situaties is communicatie van groot belang en het is dan ook aanbevelenswaardig om al bij voorbaat na te gaan hoe in dergelijke gevallen, bijvoorbeeld via bemiddeling of mediation, toch uitwisseling van informatie plaats kan vinden.
Crisis Onderzoek Team
Naast de interne evaluatie is in opdracht van de regionale driehoek door het Crisis Onderzoek Team (COT) onderzoek gedaan naar het functioneren van de lokale driehoek. In dat licht is het opvallend en merkwaardig dat in de COT-rapportage een passage is opgenomen (in de inleiding op hoofdstuk 6) waarin de onderzoekers onder de aandacht brengen dat ze de "benefit of hindsight" hadden, terwijl de autoriteiten onder tijdsdruk, in onzekerheid en soms in riskante omstandigheden moesten handelen. Je vraagt je af waarom zoiets vanzelfsprekends nog "met nadruk" onder de aandacht gebracht moet worden. Ook opvallend is het pleit van de onderzoekers (in beoordeling en overweging 7, paragraaf 6.2) om niet alleen vragen te stellen over het optreden van de autoriteiten, maar om "beide kanten" van dit soort gebeurtenissen evenwichtig aan hun trekken te laten komen om te voorkomen dat het optreden van de autoriteiten overbelicht wordt!

De opdracht aan het COT was om zich specifiek te richten op de activiteiten van politie, bestuur, justitie en andere onderdelen van het openbaar bestuur. In het rapport gaat het echter voornamelijk over de activiteiten van de politie en de burgemeester, anderen (gemeente, OM, andere hulpdiensten) komen nauwelijks aan de orde. Het rapport bevat veel beschrijving en heel weinig analyse. Op diverse punten herhaalt het rapport zichzelf en paragraaf 6.3 ("De onderzoeksvragen beantwoord") is zelfs zes pagina's lang een letterlijke herhaling, in een andere volgorde, van een groot deel van het direct daaraan voorafgaande (6.1 "Bevindingen" en 6.2 "Overwegingen en beoordeling"). Storend is hier en daar het wat losse taalgebruik. Bij het COT heeft een agent geen wapenstok, maar een knuppel en bijstand van ME wordt bij het COT niet goedgekeurd door de Commissaris van de Koningin, maar door "de provincie".

Na een beschrijving van de gebeurtenissen in het eerste hoofdstuk begint het tweede hoofdstuk van het rapport met nogmaals een (kortere) beschrijving, ter "typering" van de rellen. Vervolgens worden de rellen opnieuw beschreven met behulp van het zogenaamde "flitspuntenmodel". Daarna wordt uitgelegd dat er in een aantal opzichten een gelegenheidsstructuur voor de rellen bestond. In het derde hoofdstuk worden de ("kritische") interventies beschreven die waren gericht op het beïnvloeden van mogelijke relschoppers. Hoofdstuk vier beschrijft de belangrijkste organisatorische beslissingen die betrekking hebben op het driehoeksoverleg. In hoofdstuk vijf worden de beschikbare informatie en de bronnen van deze informatie beschreven. De onderzoekers kennen grote waarde toe aan zogenaamde "urbane verhalen". Het rapport sluit af met een hoofdstuk: bevindingen, overwegingen en beoordeling. Echte conclusies worden er niet getrokken, de "bevindingen" zijn niet meer dan een herhaling van eerdere beschrijvingen en met de "overwegingen en beoordeling" kun je alle kanten op. Onduidelijk is wat voor criteria gehanteerd worden.

Wetenschap
Slechts op enkele punten in het rapport wordt aansluiting gezocht bij of verwezen naar internationale wetenschappelijke literatuur (de meeste literatuurverwijzingen betreffen eigen COT-producties). De onderzoekers verwijzen naar de de-individuatietheorie van Zimbardo, maar de opvatting dat het anonieme gevoel van individuen in een menigte een oorzaak van heftig collectief geweldgebruik zou zijn, is allang achterhaald. De COT-onderzoekers maken, niet voor het eerst, gebruik van de flashpoint-theorie van Waddington & Critcher en stellen dat in het internationale onderzoek van ongeregeldheden en rellen "veel werk" gemaakt wordt van deze theorie. Dat is zwaar overdreven, niet in het laatst omdat deze theorie geen verklarende, maar een beschrijvende theorie is. Met andere woorden: met de constatering dat een rel een beginpunt heeft (een "flitspunt") dat niet op zichzelf staat, dat plaatsvindt in een context en onderdeel is van een escalerende actie-reactie keten (en veel meer zegt de theorie niet), ben je nog niet zoveel verder. Volgens de onderzoekers neemt de "kans op flitspunten" toe. Waar ze die wijsheid vandaan halen, wordt niet duidelijk.

Op twee punten waar je het wel zou verwachten legt het COT geen verbinding met de wetenschappelijke literatuur: waar het gaat om de gesignaleerde gelegenheidsstructuur voor de rellen en bij de typering van de rellen. Het antwoord op de vraag "hoe zijn de rellen te typeren?" dat aan het eind van het rapport gegeven wordt is verwarrend: als we het COT moeten geloven zijn er drie of vier typen rellen geweest. De rellen op de ochtend en middag van de eerste dag worden getypeerd op grond van de emoties die een rol spelen (woede), de rellen op de avond van de eerste dag worden getypeerd op grond van het doel dat de "relschoppers" na zouden streven (politiemensen verwonden), de rellen op de tweede dag worden getypeerd aan de hand van "verschijnselen" (hit en run, kijken), net als de rellen op de derde dag, die echter gekarakteriseerd zouden worden door andere deelnemers. Deze karakteriseringen sluiten elkaar niet uit en leiden niet tot een heldere typering. Het was dan ook logischer geweest een typering te hanteren waarbij steeds dezelfde aspecten een rol spelen: kenmerken van deelnemers, het soort gedrag dat ze vertonen, het doel dat men lijkt na te streven, de doelwitten van geweld, de wijze waarop mobilisatie plaatsvindt, de mate waarin emoties en specifieke gebeurtenissen een rol spelen, etc. Vanuit zo'n optiek lijken de rellen in Den Bosch onderverdeeld te kunnen worden in twee "typen rellen" die in elkaar overgingen en vooral van elkaar verschilden in het type deelnemers, hun motieven en de doelen die ze nastreefden. Op de eerste dag werd het geweld vooral gepleegd door een groeiende, maar beperkte groep (die zich op een of andere manier verbonden voelde met Pierre Bouleij), in de avond aangevuld met wijkbewoners, waarbij het motief vooral lag in woede en verontwaardiging. In de dagen daarna werd het geweld vooral gepleegd door zichzelf selecterende reltoeristen uit Den Bosch en omgeving uit een behoefte aan vermaak.

De COT-etikettering van de rellen op de avond van de eerste dag als een typische "politierel" is een misser. In een noot lichten de onderzoekers toe dat ze daarmee bedoelen dat het collectieve geweld is gericht tegen de politie. In de literatuur is een politierel (of police riot, een term die de onderzoekers ook gebruiken, zonder te verwijzen naar de Amerikaanse onderzoeker Rodney Stark die hem introduceerde) nou juist een rel die ontstaat door disproportioneel of provocerend politieoptreden, en dat is iets heel anders!

Uitvoering opdracht
De opdracht van het COT was antwoord te geven op vier vragen:
1. hadden de autoriteiten de gebeurtenissen kunnen zien aankomen?
2. hoe zijn gemeente, OM en politie geïnformeerd en hoe hebben zij daarop gereageerd?
3. welke beslissingen hebben de autoriteiten genomen en hoe kunnen deze beslissingen beoordeeld worden?
4. op welke wijze kunnen de ongeregeldheden getypeerd worden?

Aan de eerste van deze vragen worden wel veel woorden gewijd, maar hij wordt feitelijk niet beantwoord. De tweede vraag wordt beantwoord door aan te geven dat reacties van de driehoek vooral het gevolg waren van door de politie verstrekte informatie (of het gebrek daaraan). De bal komt daarmee nadrukkelijk bij de politie te liggen: informatie bleef hangen bij de politie, informatie van de politie was een geruststelling (en leidde dus niet tot actie), de politie selecteerde informatie (te?) streng, de politie had doeltreffender gebruik moeten maken van beschikbare alternatieve informatiebronnen. Het eerste deel van de derde onderzoeksvraag wordt gedeeltelijk beantwoord. Slechts acht van de eerder als "kritisch" betitelde interventies komen echter aan bod. Twee maal is het oordeel dat de beslissing "terecht" was, maar bij de meeste van de geselecteerde beslissingen blijft een helder oordeel achterwege. De vierde onderzoeksvraag naar de typering van de rellen heeft zoals hierboven vermeld een warrig antwoord gekregen.

Bij de beantwoording van de vragen dienden volgens de opdracht in het onderzoek "in elk geval" een aantal met name genoemde onderwerpen aan de orde te komen. Daaronder bijvoorbeeld de voorlichting aan media, de opvang van de media, de media als actor, openbaarheid en vertrouwelijkheid, beeldvorming. Daarover is in het rapport niets terug te vinden, net zo min als over de nafase.

Mijn conclusie kan niet anders zijn dan dat het COT met "Bossche avonden" een teleurstellend rapport vol herhalingen heeft geproduceerd van twijfelachtige wetenschappelijke waarde en zonder duidelijke conclusies, dat op diverse punten niet aan de opdracht voldoet. Blijkens berichten in de media is de opdrachtgever zeer tevreden met het rapport. Ik begrijp dat wel.
Besproken:
Ervaringen en lessen. Interne evaluatie van het politieoptreden rond de ongeregeldheden in 's-Hertogenbosch op 16, 17 en18 december 2000, 14 februari 2001, HMSmanagement

Bossche avonden. Onderzoek naar het optreden van bestuur, justitie en politie tijdens de ongeregeldheden in 's-Hertogenbosch (16-18 december 2000), 2 april 2001, COT



© Otto Adang, 2001.
Deze bespreking verscheen eerder in het Algemeen Politieblad
Zie over de rellen in Den Bosch ook:
Rellen in Den Bosch waren geen toevalligheid, door Henk Ferwerda, Eindhovens Dagblad 23 december 2000
en
Vechten met de politie is soort hobby geworden, door Peter de Graaf, De Volkskrant 23 december 2000
en
Een jaar na het traangas. Brabants dagblad, 15 december 2001
(Over het COT zie ook: bespreking evaluatierapport gijzeling Helden, bespreking televisieprogramma "Crisis" en een artikel van Joep Dohmen in het NRC)
Onderzoekprogramma Geweld- en Gevaarbeheersing in Conflictsituaties
Onderzoekprogramma Geweld- en Gevaarbeheersing in Conflictsituaties