Het boek begint met een overzichtelijke beschrijving van de gebeurtenissen (hoofdstuk 1). In hoofdstuk 2 komen de organisatie-, communicatie- en informatieprocessen op inzichtelijke wijze aan de orde. Tijdens de gijzeling doet zich een aantal communicatiestoornissen en misverstanden voor. Hoofdstuk 3 gaat in op de mogelijkheden om een gijzeling te beëindigen: onderhandelen en ingrijpen met geweld. De inkadering van die twee opties in de doelstellingen van het overheidsoptreden zou duidelijker hebben gekund. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgang met en het optreden van de media. De evaluatie besluit in hoofdstuk 5 met 34 conclusies en 15 aanbevelingen. In het boek wordt spaarzaam (voornamelijk in hoofdstuk 3) en tamelijk selectief gebruik gemaakt van publicaties die niet geschreven zijn door het COT zelf. Slechts een keer wordt (op pagina 51) het woord "gijzelaars" gebruikt waar "gijzelnemers" bedoeld is. Een beetje verwarrend is dat de woorden "intermediair" en "bemiddelaar" soms door elkaar gebruikt worden.
De gebeurtenissen in Helden kenden een aantal opvallende elementen. Enkele van de vrouwelijke gijzelaars zijn seksueel misbruikt. Merkwaardig genoeg heeft dit gegeven nauwelijks een rol gespeeld bij het overheidsoptreden. Daarnaast hebben de media een nadrukkelijke rol gespeeld. Op de dag van de gijzeling spreken drie journalisten met de gijzelnemers. Twee journalisten van een dagblad bellen op eigen initiatief naar de boerderij. De gijzelnemers bellen zelf naar SBS6 om met Peter R. de Vries te spreken. In totaal zal er die dag 17 keer contact zijn tussen de misdaadverslaggever en de gijzelnemers, waarvan 10 keer op initiatief van de Vries. Na afloop van de gijzeling is daar discussie over ontstaan. De onderzoekers concluderen dat er geen aanwijzingen zijn dat de betrokkenheid van de Vries bij de gijzeling gevaar heeft opgeleverd voor de laatste gijzelaar en dat het onduidelijk is of zijn betrokkenheid invloed heeft gehad op de duur van de gijzeling. De Vries zelf (die de onderzoekers niet te woord wilde staan) suggereerde in de media nadrukkelijk dat zijn bemoeienis de afloop van de gijzeling had versneld. Als ondersteuning voor die stelling gebruikte hij onder andere een dankbetuiging van een van de gijzelnemers. De onderzoekers nemen op dit punt geen standpunt in. Zij vinden het slechts "begrijpelijk" dat politie en autoriteiten zich gestoord hebben aan de telefoongesprekken tussen de Vries en de gijzelnemers en bevelen een actievere omgang van de autoriteiten met de media aan. Waar de onderzoekers niet op wijzen is het verschil in verantwoordelijkheden: alleen de overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van de rechtsorde. Het is niet aan journalisten op eigen gezag invulling te geven aan die verantwoordelijkheid. Ook doordat een journalist niet volledig op de hoogte kan zijn van alle informatie waarover de politie beschikt, is zijn interventie per definitie risicovol. Het feit dat een gijzelnemer de journalist achteraf bedankt, doet daar niets aan af, maar toont alleen maar aan dat de journalistieke interventie het belang van de gijzelnemer diende (en dat is iets anders dan het welzijn van de gijzelaar of de goede afloop van de gijzeling).
Het feit dat gijzelnemers telefonisch contact konden hebben met journalisten en anderen (vrienden, familieleden, advocaat) was een gevolg van de beslissing van het beleidsteam dergelijke contacten niet onmogelijk te maken. Die beslissing was genomen om de laatste gijzelaar niet in gevaar te brengen, gezien het onzekere effect van het verbreken van de verbinding op de gemoedstoestand van de gijzelaars. Het isoleren van gijzelnemers staat te boek als een standaardmaatregel bij gijzelingen en de onderzoekers bevelen aan om daar in de toekomst toch de hand aan te houden.
De conclusies zijn over het algemeen helder en feitelijk; hier en daar neigen ze naar een subjectief oordeel. Misschien wel de belangrijkste conclusie wordt niet met zoveel woorden getrokken: het feit dat de model aanpak van een gijzeling doelmatig is. Volgens die model aanpak communiceert een team getrainde "onderhandelaars" in opdracht van een Algemeen Commandant met de gijzelnemers om de doelstellingen van het beleidsteam te kunnen verwezenlijken (en niet alleen of vooral om "tijd te winnen", zoals vaak gedacht wordt). Van echt onderhandelen is lang niet altijd sprake. De "tactische optie": ingrijpen door een arrestatieteam of Bijzondere Bijstands Eenheid, is daarmee niet bij voorbaat uitgesloten, maar kan vaak achterwege blijven.
De aanbevelingen verdienen die naam nauwelijks: ze kenmerken zich door een grote mate van vrijblijvendheid. Karakteristieke formuleringen zijn: het is wel belangrijk (aanbeveling 1), het is wel nuttig (aanbeveling 1), het is raadzaam (aanbevelingen 2, 3), het is verstandig (aanbevelingen 2, 11, 14, 15), kan/ kunnen (aanbevelingen 1, 6, 7, 8, 12, 13). Vaak is niet duidelijk voor wie de aanbeveling bedoeld is. Veel van de aanbevelingen zijn in feite een stelling zonder bronvermelding, zoals: "het komt er bij crisisbesluitvorming op aan dat beleid en uitvoering niet door elkaar heen lopen" (in aanbeveling 8) of "de periode onmiddellijk na afloop van een gijzeling is belangrijk en in sommige opzichten een nieuw kritiek moment" (in aanbeveling 14).
Gijzelingen zijn geen dagelijks gebeuren. De gijzeling in Helden (en de publikatie van de ervaringen in deze casus) biedt een aantal aanknopingspunten die van belang zijn voor iedere regio die niet onvoorbereid op een vergelijkbare situatie wil reageren.