Bespreking van
"Politie. Studies over haar werking en organisatie", C.J.C.F. Fijnaut, E.R. Muller & U.R. Rosenthal (red.), Samsom, Alphen a/d Rijn, 1999.

door Otto Adang
In 1999 verscheen het boekwerk "Politie: Studies over haar werking en organisatie", onder redactie van de in politieland niet onbekende Fijnaut, Muller en Rosenthal. "Politie" is in hoofdzaak bedoeld als een thematische bundeling, en niet als een coherente synthese, van kennis die in de voorbije decennia is vergaard over belangrijke onderdelen van het politiewezen in Nederland. De drie redacteuren hebben daartoe hun netwerk ingeschakeld en een lijvige bundel samengesteld met, voor het merendeel zeer goed leesbare, bijdragen van een groot aantal auteurs. Naast een inleiding en een uitleiding door de redactie komen in 23 hoofdstukken evenzovele thema's aan de orde, verdeeld over vier hoofdonderwerpen:
1. het politiebestel;
2. de organisatie en werking van politiekorpsen;
3. bevoegdheden van de politie en haar taakuitoefening;
4. de omgeving waarin politiediensten moeten opereren.
De meeste thema's (13) zijn behandeld door twee auteurs, van wie de ene onderzoeker is en de andere het beleid respectievelijk de praktijk vertegenwoordigt. Tussen de hoofdonderwerpen zijn ook nog eens 3 praktijkvisies opgenomen: van een korpsbeheerder, een korpschef en een vanuit het LSOP. Het boek wordt gecompleteerd met literatuurlijsten en een register.
Politiebestel
In het eerste hoofdstuk concludeert Rosenthal dat de band tussen politie en staat barsten lijkt te vertonen en zich breuklijnen manifesteren in het lange tijd solide geweldsmonopolie van de reguliere politie. Het binnenlandse geweldsmonopolie ondervindt steeds meer concurrentie van de krijgsmacht, bijzondere politiediensten, particuliere politie en particuliere veiligheidszorg en internationale politieverbanden. Daarnaast wordt de bevolking meer dan vroeger het geval was aangesproken op de eigen particuliere verantwoordelijkheid.
Boek besteedt aandacht aan de functie van de politie en de wijze waarop de politie is georganiseerd. Hij maakt onderscheid tussen landelijke, centraal geleide politie-met-de-sterke-arm: de algemene politie, en lokale politie, die aan de plaatselijke gemeenschap verbonden is en met overreding werkt. Op papier ziet de mix tussen algemene en lokale politie er evenwichtig uit, in de praktijk lijkt het er echter op dat de algemene politie de overhand heeft gekregen. Elzinga geeft een overzicht van het formele regionale politiebestel, zoals totstandgekomen door de Politiewet 1993. De politieke controle op het politiebeheer en op het gezagmatige beleid disfunctioneren of zijn in zijn ogen problematisch, waardoor er sprake is van een aanmerkelijke verzelfstandiging van deze taakstellingen. Muller en Poelert schetsen de feitelijke politiek-bestuurlijke patronen van sturing en controle van de politie. Hun conclusie is dat de politiek-bestuurlijke verhoudingen rond het politiebestel onder druk staan. De kloof tussen de formele regels en de feitelijke werkelijkheid dreigt te groot te worden. Een effectieve, efficiente en democratisch verrantwoorde politiezorg noodzaakt tot een eenduidig en transparant bestel, waarin de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen duidelijk zijn.
Fijnaut en van Helten bespreken geschiedenis, taak en externe organisatie, werking en interne organisatie van de drie centrale diensten binnen het reguliere politiebestel: het KLPD, de KMAR en de BVD. Zij stellen dat het hoog tijd is om na te denken over de verhouding tussen de KMAR en het KLPD vanwege de transformatie van de KMAR tot de belangrijkste rijkspolitiedienst van het land.
Naeye en Schalken behandelen de diverse aspecten van de regionale klachtenbehandeling zoals neergelegd in de Politiewet 1993 en de relatie van klachtbehandeling met strafrechtelijk onderzoek en met onderzoek door de Nationale Ombudsman. De meeste klachtprocedures blijken zulke mankementen te vertonen dat het vertrouwen van klagers in de politie verder afneemt. Ook het leereffect van klachten blijft beperkt. De auteurs achten het uit een oogpunt van rechtsgelijkheid en procedurele toegankelijkheid wenselijk als er enkele basisuitgangspunten voor een goed klachtbehandeling zouden worden geformuleerd waaraan de regionale regelingen dienen te voldoen.
Boorsma en Zengerink gaan in op de financiering (het aantrekken en aanwenden van vermogen) en bekostiging (de dekking van de kosten) van de politie. Zij pleiten onder andere voor de invoering van risicomanagement.
Organisatie
Van der Vijver en Molenkamp bespreken de organisatie van de regionale korpsen. Zij wijzen op de dilemma's tussen reactief en proactief optreden, tussen specialisatie en despecialisatie, tussen concentratie en deconcentratie, tussen professioneel en bedrijfsmatig en tussen zelfstandig en afhankelijk als polen waartussen korpsen voortdurend laveren.
Stol gaat in op informatie en communicatie vanuit een sociologische (en niet vanuit een technologisch) perspectief. Hij concludeert dat naarmate technologische dimensies een grotere rol gaan spelen, voor effectieve controle door en over de politie steeds nadrukkelijker aandacht vereist is voor de persoonlijke betrokkenheid tussen mensen. Immers: zonder goed menselijk contact geen zinvolle communicatie, zonder communicatie geen informatie en geen informatiestromen.
Cachet en van der Ven constateren dat er nauwelijks publicaties zijn over politievakbonden en de rol die zij binnen het politiebestel en de politieorganisatie spelen. Zij verwachten dat matiging en redelijk overleg de boventoon zullen voeren in de komende jaren en dat ook de politiebonden zich meer zullen gaan manifesteren als vertegenwoordigers van het poldermodel.
Punch, Tieleman en van den Berg toetsen de bestaande literatuur over de politiecultuur aan de Nederlandse context. Die literatuur blijkt verouderd en te Amerikaans. De politiecultuur staat onder druk en moet veranderen om de ontwikkelingen in structuur, taak, technologie, methoden en omgeving te kunnen volgen. Tegelijkertijd constateren de auteurs dat cultuurveranderingen langzaam gaan.
Rosenthal en Lutken willen duidelijk maken dat de kwaliteit van het politiemanagement  van grote betekenis is voor een goede uitoefening van politietaken. Veel gebreken die al te snel worden toegeschreven aan wettelijke gebreken, bezuinigingen en maatschappelijke en politieke tegenkanting zijn te ondervangen door goed management. De auteurs gaan in op de dilemma's van management, planning, sturing en controle tegenover de intinsieke behoefte aan flexibliteit, dynamiek, improvisatie, creativiteit en intuitie; het dilemma van politici en bestuurders die veel van de politie vragen, tegenover een gebrek aan bevoegdheden en middelen om die wensen te honoreren; het besteden van tijd en aandacht aan extern tegenover intern management; het dilemma van doen tegenover (over)laten en het dilemma van politie als functie tegenover politie als organisatie.

Bevoegdheden en taakuitoefening
Buruma behandelt de formele bevoegdheden van de politie, waarbij inbreuken op de lichamelijke integriteit aan bod komen, naast vrijheidsbenemende dwangmiddelen, verhoor en toezichthoudende bevoegdheden, huisrecht, communicatievrijheid, recht op privacy en bijzondere opsporingsbevoegdheden en tenslotte inbeslagneming. Daarnaast gaat hij in op de relatie van de politie met OM en strafrechter.
Bezuyen, Muller en Koenders concentreren zich op de grootschalige ordehandhaving. Zij zien patronen: een ontwikkeling naar minder voorzienbare ordeverstoringen en een minder prominente externe motivatie; fouten die elke keer weer terugkeren; organisatie en commandostructuur als een voortdurend punt van zorg.
Van de Bunt en Gemert stellen dat aan recherche door de politie en in de wetenschap betrekkelijk weinig aandacht besteed wordt en gaan in op enkele recente ontwikkelingen in de organisatie van het recherchewerk. Centraal daarbij staat de wijze waarop op basis, district en (inter)regionaal niveau in recherchedeskundigheid wordt voorzien in relatie met de gezagsuitoefening.
In het hoofstuk van van der Torre en van Harmelen over basispolitiezorg en hulpverlening komen twee normatieve visies op politie aan de orde: community policing en "nieuw realisme". Community policing heeft vooral oog voor de voordelen van een brede politietaak, terwijl het beperken van de activiteiten van de politie tot haar kerntaken een belangrijk apect van de realistische visie is. De auteurs zetten de voor- en nadelen op een rij en concluderen dat in de zakelijke jaren negentig de nadelen van een brede politietaak zwaarder wegen dan de voordelen. Dat heeft ertoe geleid dat het basispolitiewerk is gedifferentieerd. Welke visie men er ook op nahoudt, hulpverlening is en blijft een groot deel van het politiewerk. Maar de aard en omvang van de politiele hulpverlening kunnen sterk worden beinvloed door politie en bestuur. De politie heeft in de afgelopen decennia zoveel tijd besteed aan eenvoudig werk, dat haar kernatken daaronder hebben geleden. De mogelijkheden van de politie om hulpverleningstaken door te schuiven zijn groter dan lange tijd werd gedacht.
Timmer en van Reenen gaan in op geweldsmiddelen en politieel geweldgebruik. Zij concluderen dat de beheersing van gevaar en geweld een complex probleem vormt, waarvoor geen simpele oplossing is aan te dragen. De auteurs bepleiten een verdere professionalisering van de politieorganisatie als geheel en het politiepersoneel individueel en collectief om informeel en daarmee onbeheersbaar politiegeweld te voorkomen en het formeel politieel geweldsgebruik te verbeteren. Daarvoor is meer dan tot nu toe aandacht nodig voor melding, evaluatie en verantwoording van gebruik van bevoegdheden, leidinggeven, opleiding en training, informatiegebruik en communicatie en een planmatig gebruik van procedures, tactieken, technieken en geweldsmiddelen.
Huberts, Pijl en Steen behandelen integriteit en corruptie bij de politie. Zij signaleren een aantal dilemma's: wat kan intern en wat moet door een onafhankelijke buitenstaander gebeuren, welke aandacht is er voor repressie en preventie, leidt strakkere controle niet tot minder effectiviteit, efficientie en democratische legitimatie en tot weglekken van machtsbederf naar de particuliere beveiligingssector? De auteurs wijzen erop dat consistente en consequente aandacht van de leiding nodig om het thema op de agenda te houden en meer duidelijkheid over (oorzaken van) niet-integer handelen gewenst is. Informatieverzameling en analyse moet daarvoor verbeterd worden. Beleidsevaluatieonderzoek is
nodig om te evalueren wat werkt en wat niet.

Omgeving
Cachet en Versteegh geven aan dat steeds sterker het besef is doorgedrongen hoezeer de politie van de omringende samenleving afhankelijk is om haar rol effectief te kunnen vervullen. Steeds systematischer wordt gewerkt aan het op de samenleving afstemmen van de politiezorg. Omgevings- en bevolkingsonderzoek draagt daar aan bij. De complexiteit en hardnekkigheid van veel maatschappelijke problemen hebben politie, bestuur, justitie en maatschappelijke organisaties naar elkaar toegedreven. Met elkaar vormen ze netwerken waar vaak geen scherpe grenzen te trekken zijn tussen de bijdrage van de politie en de bijdrage van anderen. Maar met het oog op de hardere kant van de politiefunctie zijn er ook grenzen aan de maatschappelijke inbedding en integratie. Anders zou de politie te veel in haar bewegingsvrijheid worden beperkt, of het risico van vriendjespolitiek te groot worden.
Bovenkerk, Horstmann en van San gaan in op de politie in een multiculturele samenleving. Volgens hun analyse is het multiculturalisme in toenemende mate de toonaangevende beleidsfilosofie aan het worden is. In de politiepraktijk wordt het samenleven van mensen van verschillende culturen binnen één staatsverband al jaren erkend, thans is daar een multiculturele dimensie aan toegevoegd. Een toenemend rechtspluralisme zal volgens de auteurs een noodzakelijk gevolg zijn.
Bruinsma behandelt de integrale veiligheid. De mogelijke voordelen van een eendrachtige samenwerking van alle partners zijn duidelijk, maar het is niet alleen hosanna wat er klinkt. Het wordt onduidelijker wie er verantwoordelijk is voor de veiligheid, de rol van de politie zal worden teruggedrongen en, hoe intensiever de samenwerking, des te kwetsbaarder. En wanneer veiligheidszorg geld gaat kosten of niet de verwachte resultaten oplevert, dan staat de politie er toch weer alleen voor.
In zijn hoofdstuk over de privatisering van de politiefunctie pleit Hoogenboom er, in navolging van Fijnaut, voor de relatie tussen de algemene en de particuliere politie dringender te onderzoeken en voor een fundamentele herdefiniering van de veiligheidsstructuur (de veiligheidsfunctie is onderdeel geworden van uiteenlopende functies binnen het bedrijfsleven), de publieke rechtshandhaving (in verhouding tot private justice), het gangbare misdaadbeeld (er is te weinig aandacht voor criminaliteit in legale marktprocessen en legale bedrijfsstructuren), de inlichtingenfunctie (de grenzen tussen het politieke, militaire, criminele en bedrijfseconomische inlichtingeproces worden diffuus), de openbare orde handhaving (de openbare orde handhaving moet virtueel worden) en de publiek-private samenwerking (er dreigt een ongecontroleerd grijs politiecircuit te ontstaan).
Den Boer geeft een overzicht van de internationale politiesamenwerking. De Europese integratie is niet meer te stuiten en is ook van politiek-juridische aard. Voorlopig blijft strafrechtelijke harmonisatie toekomstmuziek omdat de lidstaten weinig bereidheid tonen hun natioanle soevereiniteit op dit terrein op te geven. De toenadering blijft beperkt tot (een accumulatie van) praktische afspraken om informatie uit te wisselen en recherchetaken te verrichten. Het vertrouwen van de opsporingsambtenaar in internationale of supranationale samenwerkingsstructuren is minimaal. Informatie wordt voornamelijk bilateraal en decentraal uitgewisseld.
Praktijkvisies
Korpsbeheerder D'Hondt (Bestuur als bevoegd gezag) geeft in zijn bijdrage aan dat het tot de leerervaringen van de afgelopen jaren hoort dat je gezag en beheer wel moet onderscheiden, maar niet kunt scheiden en dat je niet twee democratisch gelegitimeerde organen verantwoordelijk moet maken voor twee verschillende, maar onlosmakelijke aspecten van dezelfde publieke functie. Voor de bestuurlijke toekomst van de politie  gaat het om de inhoud van politiewerk, met veiligheid als kerntaak. De ingewikkeldheid van veiligheidsvraagstukken vraagt een sturing, zowel centraal als decentraal die flexibel is. Maatschappelijke inbedding is cruciaal.

Korpschef Kuiper (Organisatie en management politie) stelt dat de politie in Nederland zich zal blijven ontwikkelen als een organisatie die, dicht bij de burger, gestalte geeft aan een betrouwbare overheid, en professioneel omgaat met criminaliteit en openbare orde problemen. De transparantie en legitimering zullen toenemen. Pluriformiteit zal de monocultuur verdringen zodat zoveel mogelijk problemen aangepakt en opgelost kunnen worden.

Opleidingsverantwoordelijken Ijzerman en van Vierssen schetsen het "Politieonderwijs voor overmorgen". Dat politieonderwijs zal als gevolg van kennisintensivering een omslag maken langs twee dimensies, de politiekundige en de onderwijskundige. Het zal als beroepsgericht onderwijs een sterke verankering hebben in de beroepspraktijk. De inrichting van het nieuwe politieonderwijs is de uitdrukking van het streven het politievak een eigen plaats te geven in het landschap van onderwijs en kennis. Het LSOP transformeert tot onderwijs- en kenniscentrum voor de politie, een niet onaanzienlijke en ambitieuze culturele transformatie.
Eerste indruk
Het is goed en belangrijk dat dit boek er is en iedereen die betrokken is bij politiebeleid, politiemanagement, politieonderwijs en politieonderzoek zou het wat mij betreft zeker moeten lezen. Het is een interessante bundeling over onderwerpen van belang, met relatief weinig overlappingen (maar helaas ook weinig kruisverwijzingen) in de verschillende bijdragen. Terecht stellen de redacteuren dat een theoretisch relevante synthese van al het onderzoek van de afgelopen vijfentwintig jaar niet in een keer valt te maken. Onvermijdelijk is dat er voor de samenstelling van een dergelijke bundel keuzes gemaakt moesten worden, en dat is geen bezwaar. De redacteuren geven zelf aan dat niet alle relevante thema's aan bod komen en noemen het ontbreken van de bijzondere opsporingsdiensten en de onderbelichting van de "informatiemaatschappij". Een sterk punt is de koppeling tussen wetenschap en praktijk. Heel leuk en waardevol zijn de blikken op de toekomst die in veel bijdragen opgenomen zijn. Merkwaardig en onhandig is de tweedeling in de literatuurlijst met een aparte lijst voor boeken, rapporten, regelingen en een voor artikelen en bijdragen. Het register is wat mager: de meeste opgenomen begrippen (waaronder bevoegdheden, multiculturele samenleving, hulpverlening, ordehandhaving) zouden maar op één enkele pagina aan de orde komen als je het register moet geloven. Jammer genoeg bevat het boek ook enkele storende fouten (wat dacht u van "de bevoegdheid tot geweldsmisbruik"(sic)?  pagina XI, XIII).

Doelgroepen
De redactie geeft aan dat het boek gericht is op drie groepen:
1. politieonderzoekers: voor hen moet het boek een richtsnoer voor verdere studie vormen. "Politie" wil een bron van ideeen zijn voor verder onderzoek en met het boek hopen de redacteuren een eerste, voorzichtige aanzet tot de ontwikkeling van een politiewetenschap te geven;
2. voor het hoger politieonderwijs  aan de NPA en aan universiteiten  moet het een leerboek zijn waarin op een systematische manier een genuanceerd beeld wordt gepresenteerd van het vroegere en toekomstige onderzoek rond een aantal cruciale kwesties in de organisatie en werking van het politiewezen;
3. voor degenen die op beleidsniveau actief zijn in de politiepraktijk zou het als een naslagwerk over de stand en de toekomst van het politieonderzoek moeten fungeren.
Voor die laatste doelgroep lijkt "Politie" het meest geslaagd. Als richtsnoer voor verdere studie is het soms wat mager en dat geeft ook een beperking aan het gebruik in het hoger politieonderwijs. Het zal daar toch wel gebruikt gaan worden, maar voor die doelgroep bevat de bundeling eigenlijk teveel opsomming en te weinig analyse en zijn sommige bijdragen te oppervlakkig. De (terechte) constatering die in veel bijdragen terugkomt, dat het om "een complex probleem" gaat is een dooddoener en klinkt te vaak als een verzuchting. Wat ook opvalt is het sterk kwalitatieve karakter van de bijdragen: slechts drie hoofdstukken (Boorsma/ Zengerink, Naeyé/ Schalken en Timmer/ van Reenen) maken gebruik van enige kwantitatieve onderbouwing.
De redacteuren geven in hun inleiding zelf aan dat "Politie" bedoeld is als een bundeling van kennis die in de voorbije decennia is vergaard over belangrijke onderdelen/ aspecten van het politiewezen in Nederland. De titel "Nederlandse politie" zou dan ook beter op zijn plaats geweest zijn dan "Politie", want de bijdragen zijn inderdaad sterk op de specifiek Nederlandse situatie gericht. En dat is toch jammer, want de onderwerpen die behandeld worden zijn zeker niet exclusief voor Nederland. In de bijdragen zijn, op enkele uitzonderingen na, ook weinig verwijzingen naar buitenlandse literatuur te vinden. En, afgaande op de literatuurlijst, publiceren Nederlandse politiewetenschappers weinig in internationale vaktijdschriften. Dat zou wel eens kunnen kloppen.
Ordehandhaving
Niemand zal willen pretenderen dat hij op alle behandelde terreinen deskundig is, en dat zal ik ook zeker niet doen. Laat ik, puur als voorbeeld, illustreren wat ik bedoel aan de hand van een van de onderwerpen waar ik me in thuisvoel, ordehandhaving. Het hoofdstuk over ordehandhaving beperkt zich tot de grootschalige ordehandhaving. De auteurs beloven dat in een ander hoofdstuk aandacht besteed wordt aan het handelen van politie, bestuur en justitie bij 'kleine' ordehandhaving zoals overlast, geweld, vandalisme en veiligheid op straat, een belofte die niet helemaal wordt waargemaakt. Het hoofdstuk "ordehandhaving" beslaat zo'n 28 pagina's waarvan er twee gebruikt worden voor een nadere uitleg van het begrip "openbare orde" en vijf voor een opsomming van informatie over actoren, bevoegdheden en waarborgen bij openbare-orde handhaving. Maar liefst vijftien pagina's worden benut voor een overzicht en geschiedenis van dertig jaar grootschalige ordeverstoringen in Nederland inclusief beleid en organisatie. Met hun overzicht bevestigen de auteurs ongewild wat ze zelf in hun laatste "aandachtspunt" aangeven, dat de belangstelling voor ordehandhaving sterk incidentgericht is. Het hoofdstuk eindigt met vier pagina's "patronen" en twee pagina's aandachtspunten voor de toekomst. De twintig literatuurreferenties hebben voor 100% betrekking op publikaties door Nederlandse auteurs (in de helft van de gevallen eigen publicaties van het COT of COT-medewerkers) in de Nederlandse taal.

De "patronen" komen nog het dichtst bij een analyse, maar zijn het niet. De auteurs onderscheiden drie patronen:
1. het karakter van de ordeverstoringen verandert: minder structureel, minder massaal, minder voorzienbaar, een andere (minder externe) motivatie van ordeverstoorders;
2. de inhoud van ordehandhaving is een voortdurend balanceren tussen te veel en te weinig c.q. te laat;
3. de organisatie van de ordehandhaving is een voortdurend punt van zorg: ondoorzichtige besluitvorming, onduidelijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden, vooral bij bovenlokale incidenten, en problemen met de aansturing van politie-eenheden op straat.
Dat mag allemaal waar zijn (hoewel vooral op het veranderende karakter van ordeverstoringen wel wat af te dingen valt), maar de onderbouwing is mager en iedere verklaring of theoretische inbedding ontbreekt. Geen woord over de ontwikkelingen in het onderzoek naar collectief gedrag en collectief geweld, nauwelijks een woord over de effecten van verschillende politietaktieken. Als je je vooral richt op incidenten, zijn de voorbeelden van preventieve relbeheersing vanzelfsprekend schaars (pagina 377). Illustratief in dit verband is ook de verwijzing (op pagina 377) naar de behoefte aan flexibele teams omdat het "oude" ME-concept nauwelijks nog voldoet, en de daaruit voortvloeiende recente experimenten in Amsterdam met Vliegende Brigades. Het was toch juist de escalerende werking van "Flying squads" in Amsterdam in de jaren tachtig die tot het bestaande ME-concept geleid heeft? Je zou zeggen dat het dan tijd wordt eens wat systematischer te kijken naar de effecten van verschillende politietaktieken op de openbare orde handhaving. Maar ook geen woord daarover, noch over de discussie met betrekking tot paramilitaire aspecten van de openbare orde handhaving. Zelfs geen verwijzing naar het in elders in de bundel opgenomen hoofdstuk over geweldsmiddelen en geweldgebruik, waar wel een korte discussie gewijd wordt aan de relatie tussen (dreiging met) politieel geweldgebruik en het al dan niet geintegreerd zijn van maatschappelijke groepen. Er wordt geen verband gelegd tussen grootschalige ordehandhaving en concepten van community policing, er wordt geen aandacht besteed aan "conflict resolution" en "conflict management", allemaal hoogst relevante onderwerpen die in de internationale literatuur spelen, ook voor de Nederlandse ordehandhaving van belang zijn en het hoofdstuk meer diepgang hadden kunnen verlenen. De geformuleerde aandachtspunten hangen dan ook een beetje in de lucht. Voor ideeen over verder onderzoek moet je dan toch ergens anders zijn en een politiekundige heeft volgens mij behoefte aan een systematischer en genuanceerder beeld.

Politiewetenschap
Toch verdienen de redacteuren alle lof voor hun initiatief. Met de redacteuren wil ik "Politie" graag zien als een doordachte poging om de discussie over toekomstig onderzoek te stimuleren, een voorzichtige aanzet tot de ontwikkeling van een politiewetenschap. De publicatie van de bundel komt daarvoor op een geschikt tijdstip, namelijk op het moment dat er een Commissie Politie en Wetenschap is (die inmiddels een onderzoeksprogramma is gestart om de kennis-ontwikkeling en overdracht op het gebied van politie en veiligheid te bevorderen), en op het moment dat het LSOP zich transformeert tot een politie onderwijs- en kenniscentrum met aandacht voor de uitbouw van politiekunde (ook al weten we nog niet precies wat dat is) en politiewetenschap. Het zijn exponenten van een hoopgevende ontwikkeling die er toe moet leiden dat de politie meer gebruik maakt van beschikbare kennis en onderzoekers meer onderzoek doen dat voortkomt uit vragen die in de politiepraktijk leven. Daarbij dient wat mij betreft gewaakt te worden voor een al te exclusieve gerichtheid op Nederland en voor een situatie waarbij interessant onderzoek niet uitgevoerd kan worden omdat het beleid het irrelevant acht of omdat het politiek onwelgevallig is, zoals sommige hoogleraren in ander verband signaleren (Engbersen, in De Volkskrant, 21 mei 1999 en van der Veen in de Volkskrant, 20 mei 1999).


Deze bespreking is gepubliceerd in het Tijdschrift voor de Politie © Otto Adang, 2000

Onderzoekprogramma Geweld- en Gevaarbeheersing in Conflictsituaties
Onderzoekprogramma Geweld- en Gevaarbeheersing in Conflictsituaties