Op een doordeweekse dag maken een 40-jarige juwelier en zijn vrouw zich op om te gaan slapen in hun woning bij Leuven in België als er rond middernacht wordt aangebeld. Zodra ze de deur op een kier opendoen om te kijken wie er is wordt deze opengetrapt en rennen er twee mannen met bivakmutsen op naar binnen, zwaaiend met een revolver.
Het blijkt het begin van een gijzelingsdrama te zijn, dat de hele dag zal duren en waarbij de gijzelnemers, dreigend met vuurwapens en handgranaten, zich met hun gijzelaars via Nederland naar Duitsland verplaatsen, om uiteindelijk te eindigen in een bungalowpark in Nederland.
Welke maatregelen nemen de betrokken overheden en politiediensten om een veilig einde te maken aan deze gijzeling en hoe werken ze daarbij met elkaar samen? Dat waren de centrale vragen bij de internationale gijzelingsoefening "Trias". Deze uitgave vormt de weergave van de uitvoerige evaluatie die heeft plaatsgevonden en bevat vele behartenswaardige en provocerende lessen voor het overheidsoptreden bij een gijzeling. Intensivering van de internationale politiesamenwerking en verdere professionalisering van de overheidsreactie in Nederland staan daarbij centraal.
In samenwerking met de politie Limburg-Zuid, de Federale politie in België en de Ständiger Stab Dusseldorf (Noordrijn Westfalen) heeft de politie Limburg-Noord op 20 november 2001 "Trias", een internationale grensoverschrijdende gijzelingsoefening georganiseerd. De oefening had tot doel om op een zo realistisch mogelijke wijze de internationale samenwerking op beleids- en operationeel niveau bij gijzelingen te testen. Ter voorbereiding van de oefening was een werkgroep onder leiding van mr. R.A. Boelens, chef divisie regionale recherche Limburg Noord, samengesteld. De werkgroep stelde oefendoelen vast, bereidde de oefening voor en vormde tijdens de oefening de oefenleiding. Om het leereffect van de oefening te vergroten werden intercollegiale waarnemersteams ingezet en werden gericht gegevens verzameld ter evaluatie van de beleidsmatige en operationele aspecten van de oefening. De evaluatie was niet gericht op beoordeling van functionarissen of hun handelen, maar op leren voor de toekomst en het inzichtelijk maken van relevante processen en beslismomenten en op de effecten van beslissingen. De conclusies en aanbevelingen richten zich op de internationale samenwerking en op het overheidsoptreden in Nederland.
Tijdens de oefening werden in Belgie, Duitsland en Nederland commandocentra ingericht en werden liaisons uitgewisseld. In Belgie en Nederland waren ook beleidsstaven actief. Daarnaast werden daadwerkelijk observatieteams, arrestatieteams, bijzondere bijstandseenheden politie en onderhandelaars ingezet en werd de dienst Ondersteuning van het Korps Landelijke Politiediensten KLPD ingeschakeld. Het scenario van de oefening vereiste dat de politie in Limburg-Zuid de actie over zou nemen van de Belgische politie, waarna de politie in Noordrijn-Westfalen met de gijzeling geconfronteerd zou worden. Vanwege de in de oefening ingebouwde levensbedreigende situatie, was het niet mogelijk de gijzeling vroegtijdig door middel van een ingreep te beeindigen. De actie zou zich tenslotte weer naar Nederland verplaatsen, waar de politie Limburg-Noord het commando overnam van de collega's in Limburg-Zuid.
Het scenario van de oefening
Op een doordeweekse dag maken een 40-jarige juwelier en zijn vrouw zich op om te gaan slapen in hun woning bij Leuven in België als er rond middernacht wordt aangebeld. Zodra ze de deur op een kier opendoen om te kijken wie er is wordt deze opengetrapt en rennen er twee mannen met bivakmutsen op naar binnen, zwaaiend met een revolver. Jan Zaan en Mark van Elst, de twee overvallers, zijn al vaker met de politie in aanraking geweest. Jan en Mark staan allebei te boek als "vuurwapengevaarlijk". Ze hebben samen een werkwijze ontwikkeld waarbij ze vanaf een verblijfadres overvallen plegen op juweliers. Overdag bekijken ze de zaak, 's avonds volgen ze de juwelier naar zijn woning, 's nachts dringen ze de woning van de eigenaar binnen om hem te dwingen mee naar de zaak te gaan en de kluis te openen. Ze kiezen steeds voor een juwelier in de grensstreek omdat ze ervan uitgaan dat de politie hen niet zo snel te pakken zal krijgen als ze in verschillende landen opereren. Voor de gelegenheid hebben ze een bungalow gehuurd in een recreatiepark in noord-Limburg. Behalve hun vuurwapens beschikken Mark en Jan over vijf handgranaten, die ze onlangs hebben gestolen.
Als de politie poolshoogte bij de woning komt nemen omdat de buren verdachte bewegingen hebben gezien, gooien de overvallers een van de handgranaten naar buiten. Ze binden hun gijzelaars een handgranaat om de hals en wachten op de dingen die komen gaan. Na verloop van tijd belt de politie. De overvallers eisen een snelle auto om naar Nederland te gaan, enkele honderdduizenden in contanten en 200 gram cocaine. Als ze hun zin niet krijgen, worden ze steeds bozer. Ze mishandelen hun gijzelaars, schieten op een gegeven moment de vrouw in haar been om hun eisen kracht bij te zetten en duwen haar naar buiten. Om half tien 's morgens stappen ze plosteling met hun gijzelaar in diens auto en gaan er met grote snelheid vandaar. Het gijzelingsdrama zal de hele dag duren en zich via zuidelijk Limburg naar Duitsland verplaatsen, om uiteindelijk na een tocht door het grensgebied te eindigen in het bungalowpark in noord-Limburg. Onderweg wisselen de overvallers in een parkeergarage van auto: ze pakken een willekeurige auto en nemen de bestuurder mee als extra gijzelaar. In het bungalowpark ontmoeten ze Hennie, de vriendin van Jan. De overvallers nemen nog twee vrouwen uit een naburige bungalow in gijzeling. In de loop van de avond worden deze vrouwen verkracht. De aanwezige pers slaagt er in tot vlak bij de bungalow van de overvallers door te dringen, een journaliste die telefonisch contact heeft met de overvallers wordt gearresteerd. De situatie wordt in de loop van de avond steeds dreigender. Een van de gijzelaars wordt in de voet geschoten. Onderhandelingen leiden niet tot resultaat en uiteindelijk eindigt de actie met een interventie door het arrestatieteam.
Veel leermomenten
Het is weer eens gebleken dat een mobiele gijzelingsactie gekenmerkt wordt door snel wisselende situaties en omstandigheden, die soms beslissingen in korte tijd noodzakelijk maken. Gezien de geografische situatie kan een gijzeling in België, Duitsland of Nederland zich snel verplaatsen naar een van de buurlanden (of naar een andere regio binnen een land). Dat stelt hoge eisen aan het overheidsoptreden en aan de internationale samenwerking. Geoefendheid en ervaring (of het gebrek daaraan) van de deelnemers speelden tijdens TRIAS een grote rol. Vanwege de complexiteit van de problematiek van grootschalige, grensoverschrijdende gijzelingen is het de vraag of elke regio in Nederland in staat is voortdurend voldoende ervaren en getrainde commandanten ter beschikking te hebben, en te beschikken over alle benodigde faciliteiten.
Ook is (niet voor het eerst) duidelijk geworden dat iedere wisseling in commando leidt tot afstemmingsproblemen en informatieverlies. Maatregelen om het aantal wisselingen te beperken of de gevolgen ervan te verminderen zijn dan ook geboden.
De door de deelnemers en waarnemers geformuleerde evaluatiepunten bevatten veel leermomenten, die voor een deel neerkomen op consequente aandacht voor een professionele taakuitoefening met goede onderlinge communicatie en geoefendheid. Uit de conclusies blijkt dat TRIAS daarnaast ook veel lessen bevat voor (de organisatie van) het overheidsoptreden in brede zin.
Internationale samenwerking
Het verdient aanbeveling de internationale samenwerking bij grensoverschrijdende gijzelingsacties te intensiveren. Er zijn eenduidige afspraken nodig over alarmering, uitwisseling van liaisons en andere vormen van samenwerking. Daarbij dient in ieder geval ondubbelzinnig vastgelegd te worden wanneer welke instantie gealarmeerd wordt, welke informatie wordt verstrekt, welke vervolgacties door de gealarmeerde instantie genomen worden en hoe en wanneer terugkoppeling daarover plaatsvindt. Tijdens gijzelingsacties moeten liaisons standaard uitgewisseld worden op tenminste het niveau van het operationeel commandocentrum, onderhandelaars, en observatieteams. Met behoud van ieders verantwoordelijkheid, zouden beleidsverantwoordelijken uit de verschillende landen gezamenlijk beleidsuitgangspunten, strategieën en scenario's moeten hanteren of op elkaar afstemmen. Het verdient ook aanbeveling om het mogelijk te maken dat bij een grensoverschrijdende gijzelingsactie het bevoegd gezag in dringende situaties gebruik kan maken van buitenlandse politie-eenheden. Politie-instanties in Nederlandse grensregio's, België en Noordrijn-Westfalen/ Niedersachsen zouden gezamenlijk een oefenplan voor grensoverschrijdende acties op moeten stellen en gezamenlijke internationale intervisiebijeenkomsten over de aanpak van grensoverschrijdende gijzelingsacties moeten organiseren. Daarbij dient geinventariseerd te worden welke aanvullende werkafspraken nodig zijn voor een succesvolle internationale aanpak van grensoverschrijdende gijzelingsacties (bijvoorbeeld rond de grensoverschrijdende inzet van geprepareerde auto's of van helikopters/ vliegtuigen).
Het optreden in Nederland
Omdat iedere wisseling van commando leidt tot veel misverstanden en informatieverlies moeten (de bevoegde gezagen van) politieregio's met elkaar afspreken dat bij toekomstige gijzelingsacties geen wisseling van commando tussen Nederlandse regio's plaatsvindt en hetzelfde commandocentrum dus van begin tot eind de leiding heeft over de actie. In overleg met (de korpsbeheerders van) andere grensregio's moeten een beperkt aantal staven benoemd worden die geoefend zijn of worden met betrekking tot grensoverschrijdend optreden en die op de hoogte zijn van alle geldende procedures, werkafspraken en regelgeving. In overleg met (de korpsbeheerders van) andere grensregio's dient ook een beperkt aantal locaties ingericht te worden die geschikt zijn voor gebruik als operationeel commandocentrum met alle benodigde faciliteiten
Het is ook van belang om de geoefendheid en deskundigheid van de leden van het beleidscentrum te bevorderen door alle Hoofdofficieren van Justitie specifiek op hun taak als voorzitter van het beleidscentrum bij gijzelingsacties voor te bereiden en ze zodanig te oefenen dat zij in staat te zijn elkaar te vervangen en af te lossen. Daarnaast dient in heel Nederland een beperkt aantal burgemeesters specifiek voorbereid te worden op het overheidsoptreden bij gijzelingsacties. Bij een concrete gijzelingsactie kan een van deze burgemeesters (die snel ter plaatse moet kunnen zijn) zitting nemen in het beleidscentrum en, in het geval de gijzeling statisch wordt, in overleg met de burgemeester van de betrokken gemeente treden, zodat hij namens deze zijn inbreng in het beleidscentrum kan hebben. De burgemeester van de betrokken gemeente kan dan in zijn eigen gemeente blijven om lokaal leiding te geven aan het gemeentelijk apparaat. Tenslotte dienen gericht personen getraind en geoefend te worden om als begeleider van beleidsstaven te kunnen functioneren.
De commandovoering bij een mobiele gijzelingsactie die in een andere regio statisch wordt, terwijl hetzelfde commandocentrum blijft functioneren (en er na verloop van tijd aflossing plaatsvindt) dient nadrukkelijk beoefend te worden. De organisatiestructuur "gijzelingen" dient in overeenstemming gebracht te worden met de organisatiestructuur van de Staf Grootschalig en Bijzonder optreden. Daarbij dient volstrekte helderheid geschapen te worden over de positie van de zaaksofficier (die gekoppeld moet zijn aan de commandant recherche), de coördinator BBE-politie en de AT-commandant (die adviserend zijn aan de Algemeen Commandant). De richtlijnen van de Procureurs Generaal moeten van dezelfde organisatiestructuur uitgaan.
De informatieprocessen bij een gijzelingsactie dienen expliciet beschreven te worden en de benoeming van een "chef informatie" is van cruciaal belang. Daarnaast dienen modellen voor dreigingsanalyse, inzetplannen en standaardscenario's voor diverse in gijzelingssituaties voorkomende situaties ontwikkeld te worden. Met deze modellen moet ook geoefend worden. Specifiek voor gijzelingsacties dient een communicatieplan opgesteld te worden. Bij iedere gijzelingsactie dient een duidelijke mediastrategie geformuleerd te worden.
Bij iedere gijzelingsactie dient de gang van zaken in beleidscentrum en operationeel commandocentrum zodanig gestructureerd te zijn dat alle beslissingen, afspraken en actiepunten worden vastgelegd en er controle is over de voortgang. Bij opdrachten moeten ook steeds de voorwaarden die van toepassing zijn expliciet gemaakt worden. De vaak gebruikte formulering "ingrijpen bij gunstige gelegenheid" is bijvoorbeeld te vaag.
De oefening maakt ook duidelijk dat maatregelen nodig zijn om de snelle interregionale uitwisseling van operationele informatie binnen Nederland te bevorderen. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de ervaringen die tijdens Euro 2000 in Nederland en België zijn opgedaan Toen is gebruik gemaakt van een software-systeem dat het niet alleen mogelijk maakte snel interregionaal informatie uit te wisselen, maar ook om de voortgang van de berichten te volgen en informatie snel terug te vinden. Het werkte nog niet perfect, maar een dergelijk systeem biedt in principe grote voordelen voor het uitwisselen van informatie vergeleken bij de huidige afhankelijkheid van fax- en telefoonverkeer.
De procedure voor de aanvraag van BBE-politie dient gestroomlijnd te worden door het ontwikkelen (en toepassen) van een model dreigingsanalyse en de vraag om alarmering van de BBE direct te koppelen aan de vraag voor toestemming tot het meevoeren van automatische wapens (nu zijn dat aparte procedures). Direct wanneer inzet van BBE wordt overwogen dient de coördinator BBE in geschakeld te worden, zodat hij betrokken kan zijn bij het opstellen van inzetplannen. Het verdient daarnaast aanbeveling dat de Politiewet zodanig aangepast wordt dat in spoedeisende gevallen de Hoofdofficier van Justitie rechtstreeks bijstand van de BBE kan aanvragen, zonder formele betrokkenheid van de korpsbeheerder.
Tenslotte
Het blijkt dat een realistische oefening als TRIAS in combinatie met gestructureerde gegevensverzameling via waarnemers veel bruikbare informatie oplevert over potentiële knelpunten en leermomenten. Zonder die extra inspanning zou dat een stuk minder geweest zijn: journaals waren vaak onvolledig en er waren maar een beperkte aantal evaluatieverslagen van operationele deelnemers aan de oefening. Dat wijst erop dat de reguliere processen van verslaglegging en evaluatie niet als vanzelfsprekend verlopen en er niet toe leiden dat alle knelpunten en leermomenten inzichtelijk worden. Ook in dat opzicht is nog het nodige werk te verrichten.